36 research outputs found
De SOV-effectevaluatie bezien vanuit een juridisch perspectief
Inleiding: Zes jaar na de inwerkintreding van de SOV-maatregel2 verscheen in mei 2007 de effectevaluatie aangaande deze sanctie3 (hierna: SOV-effectevaluatie). Samen met de al eerder uitgebrachte procesevaluatie4 is daarmee voldaan aan de ministeriële toezegging tijdens de parlementaire behandeling van het SOV-wetsontwerp, dat de als een experiment opgezette maatregel binnen een periode van zes jaar zou zijn geëvalueerd. Zowel deze belofte als experimentele status was een rechtstreekse en noodgedwongen reactie van de regering op de scepsis die onder Kamerleden en (overige) juristen bestond ten aanzien van de voorgestelde sanctie. Het was hoofdzakelijk het proportionaliteitsvraagstuk van de (on)evenredigheid tussen het relatief minder ernstig type veelplegersdelict en de langdurige, zeer ingrijpende SOV-vrijheidsbeneming, dat de critici op voorhand deed twijfelen aan de legitimatie daarvan. Het strikt genomen juiste, maar te makkelijke juridisch-dogmatische betoog van de regering dat de SOV geen straf maar een maatregel betrof en dat dus het proportionaliteitsbeginsel niet van toepassing was, kon deze twijfel niet wegnemen.
Als gezegd is de SOV-maatregel inmiddels uitvoerig geëvalueerd. Markant is echter dat de maatregel reeds vóór het verschijnen van beide voornoemde evaluatierapporten uit ons wettelijk sanctiestelsel was geschrapt, als gevolg van de op 1 oktober 2004 in werking getreden ISD-maatregel.5 Dit gegeven maakt bespreking van de SOV-effectevaluatie evenwel niet minder interessant, zeker nu de uitkomsten daarvan mede dienstbaar kunnen zijn aan de evaluatie en het verdere beleid van de ISD-maatregel. Eenzelfde mening was overigens uitdrukkelijk ook minister Donner toegedaan, onder wiens verantwoordelijkheid de ISD-maatregel is ingevoerd.6
In het onderstaande zal een korte terugblik worden gegeven op de SOV-maatregel (paragraaf 2), gevolgd door een eveneens beknopte bespreking van de SOV-effectevaluatie (paragraaf 3). Tot slot zullen de uitkomsten daarvan in het licht worden bezien van de huidige ISD-maatregel (paragraaf 4). Het geheel zal overigens louter vanuit een juridisch perspectief worden bezien; in de navolgende bijdrage zal de geneeskundige kant van de SOV-effectevaluatie worden belicht
Dertig jaar penitentiair drugsontmoedigingsbeleid: maatwerk blijft geboden
__Abstract__
Het is op de kop af 30 jaar geleden dat het rapport Drugvrije detentie verscheen en de basis
vormde voor het gelijknamig penitentiair beleidsprogramma. Het overkoepelende doel van
het beleidsprogramma was tweeërlei: zowel het leveren van een bijdrage aan de hulpverlening
aan gebruikers en andere gedetineerden die hinder ondervonden van drugs, als te
komen tot een verbetering van het detentieklimaat. Hiermee sloot het aan bij de doelstellingen
die eerder waren geformuleerd in de departementale notaâs Taak en toekomst
van het Nederlandse gevangeniswezen en Verslavingsproblematiek in de inrichtingen van het
gevangeniswezen . Het waren deze notaâs die aan de basis hebben gelegen van een penitentiaire
aardverschuiving. Tegen de stroom in van de destijds in ons land heersende opvatting
dat het gevangeniswezen niet de aangewezen instantie was voor het behandelen van
(drugsverslaafde) gedetineerden, instigeerde het Ministerie van Justitie met deze notaâs een
formeel penitentiair drugsbeleid, waarin niet slechts beheersing, maar ook opvang, zorg en
bijstand van verslaafde gedetineerden structureel in het detentieregime werden ingebed.
Deze duale benadering kwam tot uitdrukking in de kernelementen van het voornoemde
beleidsprogramma Drugvrije detentie. Twee van deze kernelementen geven aanleiding tot
een actuele beschouwing in dit Van redactiewege; niet alleen om te bezien waar âweâ na
dertig jaar penitentiair drugsontmoedigingsbeleid (DOB) âstaanâ, maar ook omdat dat beleid
per 1 februari 2015 in aangepaste vorm is âof althans, dient te zijn â geĂŻmplementeerd in het
gevangeniswezen. Betoogd zal worden dat in weerwil van de in complexiteit toegenomen
verslavingsproblematiek de mogelijkheden tot het leveren van maatwerk zijn afgenomen
Beslissing inzake tussentijdse beoordeling van noodzaak voortzetting maatregel tot plaatsing inrichting stelselmatige daders (ISD)
Overwegingen
Bij vonnis d.d. 6 december 2005 heeft de rechtbank aan veroordeelde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaar. Het primaire doel van deze maatregel is de maatschappij te beveiligen tegen mogelijk recidiverend handelen van de verdachte. Indien de verdachte verslaafde is dan wel ten aanzien van hem andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek dan wel van die andere problematiek.
... etc
De ISD-maatregel in het licht van overige recidive- en overlastbestrijdende sancties
Inleiding
Vier jaar geleden werd ons strafrechtelijk sanctiestelsel uitgebreid met een nieuwe vrijheidsbenemende maatregel, de ISD-maatregel. Invoering en implementatie van deze sanctie tot plaatsing in een inrichting van stelselmatige daders heeft de gemoederen in zowel de rechtspraktijk als de politiek flink bezig gehouden. Toch is zij niet de eerste zelfstandige sanctie die specifiek is ontworpen vanuit de gevoelde noodzaak om maatschappelijke overlast (van recidive) te bestrijden. Eenzelfde crimineel-politieke gedachte lag immers ten grondslag aan de SOV-maatregel. Maar ook valt te denken aan een tweetal voorlopers uit een verder verleden, te weten de bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerkinrichting (hierna: rwi-plaatsing) en de bewaringsmaatregel voor beroeps- en gewoontemisdadigers (hierna: bewaringsmaatregel).
Het voorgaande vormt de aanleiding om de ISD-maatregel in onderhavige bijdrage niet op zichzelf te bezien, maar vanuit een wettelijk perspectief te plaatsen in het licht van de overige zelfstandige recidive- en overlastbestrijdende sancties sinds 1886. Gezien het korte bestek van de bijdrage worden (voorwaardelijke) sanctiemodaliteiten buiten beschouwing gelaten, alsmede de wettelijke recidiveregeling
Goed op weg naar een veiliger samenleving?
âTerugdringen van de recidive blijft ook in 2012 een prioriteit bij de tenuitvoerlegging van sanctiesâ, zo kondigde het Ministerie van Veiligheid & Justitie onlangs alvast aan. Deze voorbode is tekenend voor het komend âjubileumâjaar. Het zal in 2012 namelijk tien jaar geleden zijn dat de toenmalige regering explicieter dan voorheen de stap naar een veiliger samenleving heeft gezet. Met het programma âNaar een veiliger samenlevingâ presenteerde het kabinet Balkenende I in 2002 zijn ambitie om de criminaliteit en overlast in de publieke ruimte te reduceren en (daarmee) de veiligheid in Nederland te bevorderen. Deze ambitie is kenmerkend voor de toegenomen focus op maatschappelijke onveiligheid en het streven de risicoâs daarop zoveel mogelijk uit te sluiten; de ontwikkeling die in de literatuur wordt aangeduid met de term risicojustitie. Inmiddels zijn daartoe allerhande maatregelen ingezet, die voor het strafrecht niet alleen betrekking hebben op de (bovengenoemde) tenuitvoerlegging van sancties, maar ook op het sanctiearsenaal als zodanig
De nieuwe ISD-maatregel. Een kritische verkenning van wetgeving en praktijk
Inleiding
Vier jaar geleden werd ons strafrechtelijk sanctiestelsel uitgebreid met een nieuwe vrijheidsbenemende maatregel, de ISD-maatregel. Invoering en implementatie van deze sanctie tot plaatsing in een inrichting van stelselmatige daders heeft de gemoederen in zowel de rechtspraktijk als de politiek flink bezig gehouden. Toch is zij niet de eerste zelfstandige sanctie die specifiek is ontworpen vanuit de gevoelde noodzaak om maatschappelijke overlast (van recidive) te bestrijden. Eenzelfde crimineel-politieke gedachte lag immers ten grondslag aan de SOV-maatregel. Maar ook valt te denken aan een tweetal voorlopers uit een verder verleden, te weten de bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerkinrichting (hierna: rwi-plaatsing) en de bewaringsmaatregel voor beroeps- en gewoontemisdadigers (hierna: bewaringsmaatregel).
Het voorgaande vormt de aanleiding om de ISD-maatregel in onderhavige bijdrage niet op zichzelf te bezien, maar vanuit een wettelijk perspectief te plaatsen in het licht van de overige zelfstandige recidive- en overlastbestrijdende sancties sinds 1886. Gezien het korte bestek van de bijdrage worden (voorwaardelijke) sanctiemodaliteiten buiten beschouwing gelaten, alsmede de wettelijke recidiveregeling
Veelplegersoverlast en de ISD-maatregel: een gelegitimeerde waarheid(svinding)?
Inleiding: De waarheid is hard.
Nu zijn clichés wel vaker juist, maar ten aanzien van de huidige Nederlandse veelplegersaanpak lijkt bovengenoemd cliché in wel zeer sterke mate te worden bevestigd. De problematiek van verslavingsgerelateerde recidive wordt onder invloed van een veranderende maatschappelijke houding niet langer als een individueel gezondheidsprobleem beschouwd, maar vooral als een ongewenste overlast voor de samenleving. Als juridische weerslag van deze op zichzelf bezien niet-strafrechtelijke wens tot overlastbestrijding, is de veelplegersaanpak in de afgelopen twee decennia uitdrukkelijk onderdeel geworden van het strafrechtelijk beleid. Na een periode van voortdurende aanpassing en uitbreiding van ons sanctiestelsel, is de voorlopige climax hiervan de in 2004 ingevoerde ISD-maatregel. In het strafproces is daarbij de nadruk in toenemende mate verschoven van de ernst van de gepleegde criminaliteit, naar het gevaar voor de maatschappelijke veiligheid dat in het verleden is uitgegaan van de overlastgevende dader, alsmede het risico dat dit gevaar zich in de toekomst zal continueren. De strafrechtelijke waarheid(svinding) is zodoende bij (de berechting van) deze daders thans op een andere grondslag gestoeld dan voorheen. De vooronderstellingen en bewoordingen die van regeringszijde uitgaan, tonen bovendien aan dat de veelplegerswaarheid op een harde wijze wordt gepresenteerd. Uiteraard gaan aan de tweejarige ISD-maatregel vele minder ingrijpende (buiten-)justitiële (drang)interventies vooraf, maar indien deze geen of onvoldoende effect blijken te hebben gesorteerd, wordt de veelpleger onverbiddelijk beschouwd als een persoon tegen wie de maatschappij langdurig dient te worden beveiligd. De nadruk is kortom - in ieder geval beleidsmatig - verschoven van resocialisatie van de zorgbehoevende dader naar beveiliging van de maatschappij
Rechtshandhaving en veelplegers; ontwikkeling van drang naar dwang
Inleiding: In het eerste hoofdstuk van onderhavig boek geeft de auteur een bondige definitie van het begrip strafrechtelijke rechtshandhaving: ârechtshandhaving met strafrechtelijke middelenâ. Voor wat betreft de op te leggen sancties behelzen deze strafrechtelijke middelen samen het Nederlands wettelijk sanctiestelsel. Sinds 2001 is dit sanctiestelsel uitgebreid met een tweetal middelen dat zich specifiek richt op veelplegers. Allereerst is de maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (hierna: SOV) ingevoerd. Vervolgens is deze in 2004 alweer komen te vervallen en opgevolgd door de huidige maatregel plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (hierna: ISD). Deze maatregelen hebben de strafrechter het instrument verschaft om drugsverslaafde veelplegers voor langere tijd gedwongen te detineren in speciaal daartoe bestemde inrichtingen. Beoogd wordt de samenleving beter te beveiligen tegen de veelvuldige recidive en andere overlast veroorzaakt door deze categorie hardnekkige delinquenten. Dit beveiligingsdoel en de daartoe ontwikkelde veelplegersmaatregelen staan niet op zich zelf, maar maken onderdeel uit van een ruimere tendens die al enige tijd zichtbaar is binnen de strafrechtelijke rechtshandhaving. De maatschappelijke roep om een hardere aanpak van overlast en onveiligheid heeft zich twee decennia geleden al vertaald gezien in een aanpak van strafrechtelijke drang, waarbij de dreiging van het strafrecht ingezet wordt als toegang tot een geĂŻntegreerd hulpverleningsaanbod.
In onderhavige bijdrage staat deze tendens tot een specifieke rechtshandhaving ten aanzien van veelplegers centraal. Allereerst zal in paragraaf twee de ontwikkeling van het drangbeleid geschetst worden, waarna vervolgens in paragraaf drie bekeken zal worden hoe zich dit heeft omgezet tot het huidige dwangbeleid. Vanuit het achterliggend theoretisch kader van dit studieboek is het voorts interessant te bekijken hoe dit type rechtshandhaving te kwalificeren is op het snijvlak van instrumentaliteit en rechtsbescherming. Een dergelijke kwalificatie zal aan de orde komen in paragraaf vijf, met als belangrijk onderdeel daarbij de vraag hoe er in de rechtspraak uitvoering wordt gegeven aan het overheidsbeleid. Paragraaf vier zal daartoe een aanzet geven met een gecomprimeerd beeld van de wijze waarop de rechterlijke macht gebruik (heeft) (ge)maakt van de dwangmaatregelen
Het veelplegersbeleid van Donner: spagaat tussen beveiliging en resocialisatie
Inleiding:
De regeringsjaren van minister van Justitie Donner hebben het strafrecht in het algemeen en het beleid ten aanzien van veelplegers in het bijzonder, niet onberoerd gelaten. Nadat hij op 22 juli 2002 als zodanig was benoemd in het eerste kabinet-Balkenende, is onder zijn verantwoordelijkheid een nieuw veelplegersbeleid ontwikkeld. Dit beleid is nadrukkelijk terug te voeren tot het ambitieuze veiligheidsprogramma âNaar een veiliger samenlevingâ, dat het genoemde kabinet in oktober 2002 presenteerde.1 Met de veelzeggende titel als algemeen voornemen, stelde het kabinet zich ten doel het tekort in de rechtshandhaving terug te dringen en voorts de criminaliteit en overlast in de openbare ruimte met 20 tot 25 % ten opzichte van 2002 te reduceren.2 Het beleid dat vorm zou geven aan deze laatste doelstelling werd daarbij omschreven als een gerichte aanpak met een duidelijk accent op specifiek te benoemen groepen en gebieden.3 Voor wat betreft de groepsgerichte aanpak betekende dit een duidelijke prioriteitstelling van de aanpak van recidiverende en overlastveroorzakende veelplegers.
Als uitvloeisel van het bovenstaande kondigde Donner in mei 2003 in een specifieke beleidsbrief een intensieve aanpak van veelplegers aan.4 Deze thans nog geldende aanpak is nader uitgewerkt in landelijke beleidskaders5 en in beleidsprogrammaâs van het Openbaar Ministerie6 en de politie7. De aanpak kent een drieledige doelstelling, te weten het voorkomen dat risicojongeren uitgroeien tot veelpleger, het via effectieve sancties stoppen van het veelplegen door jeugdigen en het mogelijk maken van een langere vrijheidsbeneming van meerderjarige veelplegers. Met het oog op laatstgenoemd doel is de ISD-maatregel ontwikkeld, ter vervanging van de SOV-maatregel. Als geheel kan het veelplegersbeleid worden samengevat aan de hand van drie speerpunten die op zichzelf bezien niet nieuw, maar wel geĂŻntensiveerd zijn. Er vindt sindsdien namelijk nog nadrukkelijker een persoonsgerichte aanpak plaats (1), waarbij alle in de zorg- en strafrechtsketen betrokken instanties samenwerken (2) via een trajectmatige benadering (3)
Het adolescentenstrafrecht in de praktijk: (nog) geen eenduidige zaak
In deze bijdrage wordt de praktijk van het adoles-centenstrafrecht sinds de wetswijziging van 1 april 2014 bezien, met specifieke aandacht voor de toepas-singsgronden en de wijze waarop daar invulling aan wordt gegeven. Geconcludeerd wordt dat de praktijk op twee aspecten â de ernst van het gepleegde delict en de justitiĂ«le voorgeschiedenis â afwijkt van het-geen de wetgever met voornoemde wetswijziging heeft beoogd. Bovendien valt uit de (onderzochte) rechtspraak niet consequent op te maken welke overwegingen ten grondslag liggen aan de rechter-lijke beslissing om wel of niet het adolescentenstraf-recht toe te passen